Bachelor/Master: de titels van de keizer ?

1. Inleiding.

Bachelor/master: De titels van de keizer?Na een kritisch advies van de Raad van State, is op 13 september 2001 het wetsvoorstel van minister Hermans over het bachelor-master-stelsel (bama) bij de Tweede Kamer ingediend (kamerstukken 28 024). De Tweede Kamer heeft hiermee in februari 2002 na een amendementenregen ingestemd. Dit duidt er op dat het inderdaad kort dag is om aan het eind van deze kabinetsperiode tot afgeronde wetgeving te komen, die geen contra-productieve kenmerken van compromis en lapwerk draagt. Voor het nog eens zorgvuldig overdenken van dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer, is een aantal redenen die niet erg pregnant in de adviezen van Raad van State en de reacties van Kamer, HBO-Raad, VSNU en LSVB/ISO naar voren zijn gekomen. De door deze organen geuite bezwaren zijn principieel anders van aard en handelen onder andere over een halfslachtig en risicovol afscheid nemen van het binair hoger onderwijsstelsel, een ongunstiger ontwikkelingspositie voor hogescholen, onevenwichtige bekostigingssystematiek en belemmering van toegankelijkheid tot (master)opleidingen. Een dergelijke actie van de Kamer van revisie zal echter onder druk van de naderende verkiezingen en de morele oogstverplichtingen die elke minister immers heeft, lastig zijn. Bovendien er schijnt toch een breed draagvlak te bestaan? Toch is het de vraag of verdere Kamerbehandeling niet achterwege kan blijven totdat een -ook in de uitvoering- eenvoudiger en bevredigender oplossing voorligt. En die is binnen handbereik ook zonder dat tevens en passant het binair stelsel op termijn wordt afgeschaft, waarmee de transparantie van het hoger onderwijs evenmin lijkt te worden gediend.

Ik ga hieronder vooral nader in op meer technische en beleidsjuridische aspecten. Deze versterken de geuite principiële beleidsbezwaren in die zin dat minder rigoureuze oplossingen volstaan om de gestelde doelen -voor zover deze niet al zijn bereikt- te bereiken. Ik ga in dit bestek niet in op het complexe verband met de uitvoeringsperikelen die hier bovenop ook nog eens door de uitvoering van het wetsvoorstel accreditering op de instellingen afkomen.

2. Bama al ingevoerd.

De eerste reden is praktisch. Voordat het ook wat verdere technische implementatie betreft erg ingewikkelde bama-wetsvoorstel in het Staatsblad kan verschijnen en in werking treedt, is een bama-structuur al half door universiteiten en hogescholen ingevoerd. Uit onderzoek van het CSHOB van de Universiteit Twente bleek al in de lente van 2000 dat universiteiten hierin vergevorderd zijn en hogescholen -die hiermee voorlopig niet erg lijken te winnen- op enige afstand volgen. Dit kan dus goed binnen de grenzen van de geldende Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). Het kan zelfs zonder extra subsidie. Zo ondergaat het hoger onderwijs een majeure zelf-geïnitieerde van onderwijskundige en programmatische curriculumvernieuwing. Het wetsvoorstel is voor dit beleidsdoel niet nodig; het maakt de zaken eerder ingewikkeld. Maar de 100 miljoen gulden extra die in 2001 en 2002 voor de invoering van deze onderwijskundige vernieuwing is uitgetrokken en die de Kamer graag had zien opgehoogd, is natuurlijk geen weggegooid geld.

3. Bama is instellingsverantwoordelijkheid

De tweede reden is dat bama, wetspolitiek gezien, een zaak is van onderwijsstructuur en curriculumbouw. Dat valt -als het goed is- onder de eigen verantwoordelijkheid van de instellingen. Het is een omkering van geslaagde deregulering, als de overheid zich hernieuwd met curriculumstructuren gaat bemoeien; wettelijk voorgeschreven indelingen zoals propedeuse, kandidaats, doctoraal, doctoraat en bachelor, master, doctor, zijn het maximum dat een wetgever zich zou moeten permitteren. Stelselwijzigingen beïnvloeden de (internationale) flexibiliteit van een onderwijsbestel vrijwel niet, want die is vooral afhankelijk van andere factoren zoals financiering, toegankelijkheid, instellingsafhankelijke doorstroom- en overstapmogelijkheden, en vrij verkeer van personen zoals de EU dat waarborgt.
Wetstechnisch kan de wetgever zich bij de bama dus beperken tot de benaming van de graden. En daarover zegt artikel 7.21 WHW al sinds 1993, dat afgestudeerden van universiteit en hogeschool tevens gerechtigd zijn om de titel Master, respectievelijk Bachelor, te voeren. Het duurt vaak enige tijd voordat legislatieve vernieuwing in de praktijk toepassing vindt. Artikel 7.21 had -behalve de impuls van de Bologna Verklaring van 1999- kennelijk een nog langere aanlooptijd nodig dan het inmiddels veelvuldige toegepaste artikel 8.1 over samenwerking tussen hoger onderwijsinstellingen, dat pas eind ‘97, ruim vier jaar na inwerkingtreding, voor het eerst betekenisvol werd toegepast door de Universiteit en de Hogeschool van Amsterdam als opsatp naar verdere integratie. Dat de rechtsmacht van de Nederlandse wetgever in beginsel beperkt is tot het Nederlands grondgebied, maakt het “vertaalartikel” 7.21 niet minder effectief. Dit beginsel geldt algemeen: elk land bepaalt zelf het ”civiel effect“ van diploma’s op het eigen grondgebied; ook dat van buitenlandse titels. Een bama-wetsvoorstel hoeft dus hooguit artikel 7.21 in die zin aan te vullen, dat instellingen zelf ook direct bama-graden aan studenten mogen verlenen. Daarmee is ook de concurrentiepositie voor de markt van buitenlandse studenten veiliggesteld, althans voor zover dat in het beperkte machtsbereik van de wetgever valt. Meer is niet nodig en kan zelfs de onderwijskundige inrichtingsvrijheid van instellingen ondergraven.

4. Een goede ruil ?

Ten derde ontbreken argumenten van uitwisselbaarheid en internationalisering voor het inruilen van de ingeburgerde titulatuur voor de Angelsaksische benaming. Veramerikanisering is niet nodig om internationale transparantie en uitwisselbaarheid te bevorderen; die misvatting lag overigens al in de door slechts de vier grote EU-Lidstaten -Engeland, Frankrijk, Duitsland en Italië- opgestelde Sorbonne Verklaring van 1998 besloten. De bestaande regelgeving faciliteert het internationale systeem van diplomawaardering en -erkenning dat de nationale getuigschriften over de landsgrenzen heen vertaalt. Dit van oorsprong continentaal Europese systeem is verfijnd ingevuld door EU-richtlijnen (algemene en specifieke zoals voor artsen en architecten), internationale conventies zoals van de Raad van Europa (het ENIC), en uitvoeringsorganen zoals de NUFFIC die zich met waardering en erkenning bezighouden. Samen met het European Credit Transfer System en de internationalisering van het kwaliteitborgingsysteem, lost het lost eigenlijk alle belemmeringen van internationale mobiliteit, die door diplomabenaming worden veroorzaakt, op. Dit op inhoudelijke kwaliteitsvergelijking gebaseerd stelsel, komt eerder onder druk door gedwongen stelseluniformiteit. Bovendien: ook in de Angelsaksische wereld van het twee-graden-stelsel bestaan grote inhoudelijke afwijkingen, waardoor een stelsel van wederzijdse diploma-erkenning toch noodzakelijk is. Voor de ondertekenaars van de Bologna Verklaring die elkaar beloofden in hun wetgeving een systeem van gemakkelijk herkenbare en vergelijkbare diploma’s gebaseerd op twee cycli te verankeren, verandert dit niet. Ambtelijk OCenW was dan destijds dan ook niet helemaal overtuigd of de vrij recent aangetreden minister Hermans die Verklaring wel zou moeten ondertekenen; Nederland had al voldaan aan Bologna. In ieder geval is wetswijziging om die reden onnodig.

5. Nederlandse taal

Een nog niet gehoord vierde punt is dat instellingen in artikel 1.3, lid 4, WHW de uitdrukkelijke opdracht hebben om zich mede te richten op de bevordering van de uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands en in artikel 7.2 om het onderwijs in beginsel in het Nederlands te geven. Dit zijn niet onbelangrijke symbolische bepalingen die met de nodige moeite door de Tweede Kamer bij minister Ritzen zijn afgedwongen en waarvan de indringende boodschap nu door de wetgever zelf wordt ondergraven. Het in Bologna afgesproken twee-cycli-systeem verdraagt zich prima met Nederlandse benaming van academische graden, afgezien van het feit dat de Nederlandse wetgever zich bij voorkeur van de Nederlandse taal zou moeten bedienen.

Naar publicatielijst 1 2 - Next Naar boven

View Peter Kwikkers's profile on LinkedIn

HO-Management

De WHW in de toekomst