6. Bij-effecten

De vijfde reden om kritisch te zijn betreft niet doorgerekende bijeffecten. Enkele voorbeelden:
a. De U-bocht-constructie waarmee hogescholen door samenwerking met een Engelse universiteit -vrijwel steeds een polytechnic die in 1992 bij pennestreek van de regering universiteit mocht heten- wordt deels onnodig omdat de hogescholen straks eigenstandig “professional masters” mogen opleiden. Maar deze U-bocht-legalisatie zet het binaire hoger onderwijsstelsel dat de minister zegt te willen bewaren, juist onder druk, terwijl de U-bocht voor hogescholen toch een aantrekkelijke optie blijft, onder andere om tenminste enigszins de verslechterende concurrentiepositie ten opzichte van de universiteiten goed te maken. Ook maakt de minister de samenwerking tussen universiteit en hogeschool die hij zegt te willen bevorderen strategisch eerder onlogisch -anders dan wat vaak wordt beweerd-. Want als universiteiten èn hogescholen masters en bachelors opleiden, ontvalt een belangrijke basis voor allerlei soorten van op complementariteit gebaseerde institutionele samenwerking.
b. Het dilemma of en in hoeverre hogescholen bekostigde masteropleidingen mogen verzorgen, kan leiden tot verschraling, kwaliteitsverlies, selectie- en schaalproblemen bij universiteiten, maar het huidige bama-wetsvoorstel heeft door de nieuwe onbalans tussen de instellingen (groot-klein; wo-hbo) ook nog andere negatieve bij-effecten op de ontwikkeling van een evenwichtig hoger onderwijs aanbod. Bovendien: onbekostigde masters aan hogescholen of mogelijk in de toekomst -deels- privaat bekostigde “topmasters” aan universiteiten, lijken sterk op aio’s: de tweede fase studenten die aan een proefschrift werken. We weten dat deze al sinds de invoering ervan een beleidsprobleem zijn, ook los van een toegankelijkheidsprobleem.
c. Het bama-dilemma kan uiteindelijk leiden tot een geacademiseerde en een geontacademiseerde soort hogeschool, wellicht zelfs institutioneel ondergebracht in universiteit respectievelijk ROC, temeer omdat toenemende (inter-)nationale concurrentie de vraag doet rijzen wie de ware bachelor en wie de ware master opleidt. Universiteiten hebben dan de betere kaarten. Als in deze ontwikkeling onafwendbaar is dat het binaire hoger onderwijsstelsel net als in het Verenigd Koninkrijk, wordt omgezet in een eenvormig stelsel, dan ware het goed als de consequenties tevoren goed onder ogen worden gezien.
d. De universitaire bachelor kan een ongewenst en onbedoeld uitstroommoment worden waarop studenten hun in feite onafgeronde studie afbreken. In een gespannen arbeidsmarkt is die kans aanzienlijk groter dan in een conjuncturele flauwte. Beleidsmatig en praktisch zijn dit onwenselijke -en onderschatte- effecten.

7. Welke voordelen?

Tenslotte: tijdens de Kamerbehandeling verklaarden alle fracties zich voor “het bama-stelsel”. Welk bama-stelsel wordt bedoeld, bleef onduidelijk. De motieven die werden genoemd waren: bevordering van internationale mobiliteit; versterking internationale concurrentiekracht; internatonale standaardisatie, transparanter onderwijsaanbod en doorstroom wo-hbo. Als we deze opstelling tegen het licht houden, ontwaren we nog meer teleurstellingen:

  • Het is de vraag of stimulering van mobiliteit wenselijk is vanuit de optiek van arbeidsmarktschaarste en vergrijzende beroepsbevolking. Of dit mogelijk is, moet worden beantwoord vanuit de wetenschap dat het voor werkgevers om allerlei redenen -zoals werkende partner, loopbaanbreuk, expatriëring- en repatriëringperikelen- steeds moeilijker wordt om hun mensen naar het buitenland uit te zenden. Titulatuur vormt echter in het geheel geen belemmerende factor. Uniforme bama-titulatuur -die overigens in het Bologna-territorium niet tot stand lijkt te komen, vermindert misschien wel de internationale mobiliteit van studenten en werknemers. Er valt immers een drijfveer weg om in het buitenland te studeren en het is bekend dat juist buitenlandervaring tijdens de studie een belangrijke bevorderende factor is voor internationale mobiliteit later in het arbeidsproces.
    Dat bama-titulatuur de internationale concurrentiekracht van instellingen versterkt, overtuigt niet. We weten dat instellingen -via de afgestudeerde of de U-bocht- feitelijk toch al bama-titels (mogen) verlenen. Alleen de buitenlandse markt en niet de Nederlandse wet bepaalt de waarde die daaraan wordt toekent. Als hoger onderwijs een economisch lonend exportartikel is -dat is overigens bij onze overheidsbekostiging maar zeer de vraag- kunnen beter kwaliteitsverbetering van het onderwijs, versterking van de onderwijs- en onderzoek infrastructuur, en intelligenter en agressiever internationale marketing voorop staan.
  • Terminologische standaardisatie brengt geen internationale transparantie of harmonisatie van curricula teweeg, als we dat al wenselijk zouden moeten vinden. Drs. en mr. worden in Nederland MA, MSc en LLM, maar elk ander land heeft eigen regels daarvoor. Inhoudelijke internationale diplomavergelijking kan dus niet vervallen. Dit werk is immers gebaseerd op curriculumvergelijking en bewezen vertrouwen in elkaars onderwijsstelsel. Uniforme benaming verhult kwaliteits- en oriëntatieverschillen tussen de 30 ondertekenaars van de Bologna Verklaring. Daarom veroorzaakt het nieuwe systeem internationale rankings -hitlijsten van universiteiten en hogescholen, die bepaald niet altijd zuivere weergave bieden. Dit zet het in Nederland gekoesterde gelijkwaardigheidsbeleid dat waarborgt dat elke belastingcent even goed wordt besteed, onder druk. En het is de vraag hoe hoog Nederlandse instellingen -volgens de OESO mager gefinancierd- gemiddeld op hitlijsten zullen eindigen. De minister zegt niet uit te zijn op uniformering en standaardisatie, maar het ziet er naar uit dat dit wel het effect wordt.
  • Internationale transparantie van onderwijsaanbod waar de minister wèl op uit is, neemt niet toe. Het is trouwens de vraag of dit op een diversificerende internationale arbeidsmarkt überhaupt wel mogelijk en wenselijk is. Bovendien komen er vele titels bij door allerlei afkortingen die achter de M en B worden geplaatst om de (sub-)discipline aan te geven waarin de graad is behaald. Een mooi voorbeeld van Angel-Saksische schijnduidelijkheid. Daarnaast komen er driejarige universitaire bachelors (nu alleen vierjarige hbo-bachelors), en hogeschool-masters (waarbij deze volgens de minister voorlopig zijn beperkt tot hbo-masters in kunst- en onderwijsopleidingen). Nu weten we tenminste dat dit U-bocht-masters zijn, waar een bepaalde buitenlandse universiteit achter staat. De markt zal dus dure internationale diplomasupplementen nodig hebben om zicht te houden op de instellings-opleidings-titel-combinatie ten tijde van de diplomering. Derhalve: afgezien van het feit dat persoonlijkheid, kennissenkring en ervaringspatroon belangrijker zijn dan de universiteit waar men heeft gestudeerd, zal een werkgever door de bama minder duidelijkheid aan een diploma van een sollicitant kunnen ontlenen dan nu; dat is een belangrijk nadeel. Bovendien krijgt de overheid in een ingewikkelder aanbodstelsel extra argumenten de nu bestaande programmeer- en inrichtingsvrijheid van instellingen weer verder aan banden te leggen. Internationale vertaling van diploma's vormt geen probleem. Nederlandse wetgeving over titulatuur heeft hooguit een indirect effect in het buitenland. Internationale diversiteit is wenselijker dan zuiver terminologische uniformiteit.

8. Conclusies

Er zou nog goed moeten worden gestudeerd op de werkelijke gevolgen die de nu rommelig en impliciet gevoerde stelseldiscussies hebben. Het zeer gefragmenteerde en het aan het eind van deze kabinetsperiode ook haastige wetgevingsproces, waarbij aparte wetsvoorstellen aanhangig of in voorbereiding zijn voor deregulering, accreditatie, bama en fusie tussen universiteit en hogeschool, maakt het verkrijgen van voorspellend inzicht in de gevolgen voor het tot nu tot redelijk deugdelijk geordend en in internationaal in hoog aanzien staand Nederlandse hoger onderwijsstelsel vrijwel onmogelijk. De memories van toelichting zijn daarvoor ook veel te oppervlakkig.

De minister heeft nog steeds een motiveringsachterstand om aan werkgevers, studenten en afgestudeerden èn aan de Tweede Kamer- duidelijk te maken waaruit de meerwaarde van zijn wetsvoorstel bestaat. Die achterstand moet worden goedgemaakt, anders zou de vergelijking met de kleren van de keizer terecht zijn en wordt slechts de aandacht afgeleid van het vinden van adequate investeringen in onderwijskundige en onderwijsinhoudelijke vernieuwing, e-ducation, opleidingscapaciteit en opleidingscapaciteit, waarmee kan de internationale concurrentiekracht van Nederland en zijn universiteiten en hogescholen werkelijk kan worden versterkt.

Er is één geluk met compliment aan de minister van OCenW. U kunt in de toekomst uw vertrouwde Nederlandse titels gewoon blijven gebruiken, ook als u nu nog niet bent afgestudeerd.

Naar publicatielijst Previous - 1 2 Naar boven

View Peter Kwikkers's profile on LinkedIn

HO-Management

De WHW in de toekomst