Een referaat en andere kunstgrepen in het juridisch onderwijs
In universitair onderwijs zijn referaten een veel gebruikt middel; vooral
in alpha- en gammavakken. Niet echter in de juridische opleiding. Waarom
ook? Door extensivering van het onderwijs (meer studenten, minder docenten
en minder zogenaamde contacturen) is het soms theoretisch mogelijk zonder
een woord te spreken de begeerde meester titel te verkrijgen. Gelukkig
wordt de soep niet zo heet gegeten. Er bestaan mondelinge tentamens -
maar deze zijn in beginsel alleen nog te vinden in de keuzevakkenfase-
en een enkel referaat in de hoofdvakfase. Per saldo ligt het aantal woorden
dat een juridisch student moet spreken ver beneden het minimum. Over zijn
schriftelijke vaardigheid zullen wij het in dit kader niet hebben, maar
dit laat eveneens veel te wensen over.
In het juridisch onderwijs heerst de consumptiegedachte. Vaak zijn studenten
niet gewend aan een actieve inbreng; men wacht met open mond tot de docent
de paplepel erin stopt, slikt en opent de mond voor de volgende hap. Echter:
een docent is niet onschuldig aan deze tendens. Hoe kunnen nu spreekvaardigheid
en actieve deelname aan werkgroepen worden bevorderd?
Naar mijn mening -en ook naar die van vele studenten -vindt de voornaamste
vorm van onderwijs plaats in werkgroepen. Vanwege onderwijsextensivering
is de groepsgrootte zo ongunstig geworden, dat de werkelijke deelname
van individuele studenten wel moest verminderen. En zoals gezegd: vele
studenten vinden dit niet onprettig. Bovendien werken grote groepen hoorcollege-achtige
taferelen in de hand. In de eerste plaats omdat men hierbij de neiging
heeft zich passiever op te stellen en het vullen van de tijd aan de docent
overlaat. Dit effect wordt nog versterkt doordat een docent vaak de neiging
heeft om werkgroepen hoorcollege-achtig te benaderen. Niemand heeft studenten
ooit verteld wat met werkgroeponderwijs bereikt wil - laat staan kan -worden,
of geleerd hoe een werkgroep zo optimaal mogelijk functioneert. Men kan
zich afvragen of docenten dat zelf wel weten. Dit is een zaak van personeelsbeleid
én van docententraining. Wat dit laatste betreft: de verschillende
Bureau's Onderzoek van Onderwijs, noch de vakgroepen staan te trappelen
om hier systematisch aan te werken.
Een werkgroep
Hoe gaat het traditioneel toe? De docent houdt een al
dan niet korte inleiding waarin de leerstof wordt behandeld en geschematiseerd.
Daarna worden de tevoren opgegeven vragen doorgenomen (soms is men verplicht
deze antwoorden een enkele dag eerder in te leveren, zodat gecontroleerd
kan worden of men zich enigszins heeft voorbereid). Eén of twee
studenten lezen hun antwoord voor; soms wordt gevraagd 'hoe men er aan
komt'; het juiste antwoord wordt nog eens herhaald en vragen uit de werkgroep
worden van een antwoord voorzien. Het doel dat hiermee wordt bereikt kan
echter veel goedkoper, en waarschijnlijk ook nog beter - door hoorcolleges
- gerealiseerd worden.
Het is niet de bedoeling om hierin op de theoretisch-didactische achtergronden
of alle (neven)doelen van werkgroepsonderwijs in te gaan. Eén kernpunt
wil ik toch noemen. De gerechtvaardigde bedoeling achter het -in tegenstelling
tot de goedkopere hoorcolleges- onmisbare werkgroeponderwijs is nu juist,
dat studenten in een zo vroeg mogelijk stadium zelf met het te verwerken
materiaal aan de slag gaan. Indien niet goedschiks, dan met behulp van
trucs, want de idee dat veel gemeenschapsgeld met een universitaire opleiding
is gemoeid, dringt te langzaam tot de kring van (eerstejaars-) studenten
door. Een verschuiving van passief receptief onderwijs naar actief onderwijs
(leren en laten leren) zal de effectiviteit ervan, zowel in het algemeen
als op een tentamen, zonder twijfel vergroten. Hoe eerder studenten het
heft in handen nemen -mits goed (be)geleid - hoe groter het rendement,
ook wat motivatie voor verdere studie betreft. Rapport nr. 16 met betrekking
tot het DI-onderwijs van het Bureau Onderzoek van Onderwijs (BOVO) p.
18-24,33, 75-76, toont aan dat de correlatie tussen onderwijs- en tentamenresultaat
zwak is. Wel blijkt dat studenten minder geneigd zijn het tentamen uit
te stellen als zij werkgroepen gelopen hebben. Het rapport stelt 2 hypothesen
op:
1. het volgen van werkgroeponderwijs leidt tot betere resultaten en
2. alleen gemotiveerde studenten lopen werkgroep, maar deze motivatie
op zich leidt al tot relatief goede resultaten. Overigens komt men tot
de conclusie dat voor 90% van de studenten werkgroepen zinvol zijn.
Criteria
Het is niet mogelijk te bewijzen dat het hieronder omschreven
model betere tentamenresultaten zal gaan opleveren. Dit kan in het algemeen
van geen enkele onderwijsvorm aangetoond worden (vgl. BOVO-rapportnr.
16). Er zijn echter wel andere criteria waaraan men onderwijs kan toetsen.
Het is logisch dat deze criteria mede afhangen van de -helaas vaak niet
duidelijk geformuleerde - onderwijsdoelen. Meestal behoren deze doelen
- behalve de bij ieder bekende vaktechnische - tot de discretionaire bevoegdheid
van de docent. Gesteld kan worden dat een belangrijke component op het
psychologische vlak ligt. Door veel met de leerstof te werken, raakt men
ermee vertrouwd, zodat men het materiaal ook durft te hanteren. Ondanks
dat de meningen uiteenlopen is er in het algemeen een behoorlijke overeenstemming
omtrent de kenmerken van 'goed' onderwijs:
- Het moet op (tentamen)resultaat gericht zijn.
- Men moet het gevoel hebben ervan te leren en niet voor niets te komen (bij sommigen mag dit slechts met het tentamen te maken hebben, maar gelukkig denkt men er meestal niet zo over).
- Een redelijk tot hoog tempo 'anders val ik in slaap'.
- Afwisseling op allerlei vlak.
- Eigen deelname is mogelijk en gewaardeerd.
- Een goede (werk-)sfeer.
Vanuit deze gedachten heb ik van september tot december
1981 geëxperimenteerd met een aan eerste semester studenten aangepaste
referaat-methode in het onderwijs van Inleiding tot de Rechtswetenschap
/ Practicum: methoden en technieken. Zo men wil kan men spreken van kunstgrepen
die de steeds dreigende passiviteit moeten doorbreken. Kunstgrepen die
samenhangen, maar niet allemaal tegelijk toegepast behoeven te worden.
Voordat ik deze referaatmethode, de voor- en nadelen en de uitwerking
in de praktijk beschrijf, zal ik kort weergeven hoe een werkgroep Inleiding
is opgebouwd. In de eerste plaats is er een uit 12 hoofdstukken (voor
elke wekelijkse bijeenkomst van 4 uur een hoofdstuk 4 (n.m.m. is 4 uur
concentratie een te moeilijke opgave voor beginnende studenten en niet
alleen voor hen) bestaande syllabus, die de tentamenstof bevat. Bovendien
is er een bundel 'werkmateriaal'. Deze bevat juridische teksten -m.n.
gerechtelijke uitspraken -die wel betrekking hebben op het aan de orde
zijnde hoofdstuk uit de syllabus, maar geen tentamenstof. De studenten
worden geacht vragen uit een vragenboekje, in te delen in tekstbegripvragen
over het werkmateriaal en vragen over de tentamenstof, voor te bereiden.
Deze opzet is, evenals in bijna alle gevallen de uitwerking in de werkgroepen,
zoals te doen gebruikelijk.