Zware zee en hoge horden voor E-ducation.

Peter Kwikkers & Ruud Louw

Zware zee en hoge horden voor E-ducationToen wetsvoorstellen en memories van toelichting nog op handmachines werden getypt - het is werkelijk waar - heeft de wetgever besloten om de Open Universiteit een monopolie te geven op afstandsonderwijs. Nu is de vraag of de andere instellingen, met web-based onderwijs en teleleren, wel voldoende mogen inspelen op de eisen die hun studenten stellen, en of zij überhaupt wel mogen voldoen aan de randvoorwaarden voor internationaal georiënteerd en internationaal concurrerend onderwijs.

Wij gaan hieronder mede in op juridisch getinte blokkades bij internationaliseren en teleleren met ict, en raken daarbij op beknopte wijze aan wettelijk geregelde onderwerpen zoals: taakopdracht van instellingen, nevenvestiging, accreditatie van (nieuwe) opleidingen, doelmatigheid van onderwijsaanbod, onzekerheden in (inter-)nationaal mededingingsrecht, de post-initiële masteropleiding, bekostigingsregels, de vermeende fraude in het hoger onderwijs, het wettelijk begrip “aanbieden” van onderwijs en het in de WHW niet meegenomen want toen onbekende fenomeen borderless business education.

Internationaliseren is digitaliseren

De relatie tussen internationaliseren en digitaliseren is evident. Van internationalisering van onderwijsaanbod, laat staan van onderwijs als exportartikel, kan geen sprake zijn als voor de marketing, de selectie van studenten, de verzorging van het onderwijs en nazorg van studenten, moet worden afgezien van de mogelijkheden die de moderne hard- en software bieden. Ook onderwijskundig heeft Nederland op het terrein van teleleren en het op afstand bedienen van studenten, een substantiële achterstand ten opzichte van grote (en dunbevolkter) landen zoals Australië, Nieuw Zeeland, de Engeland en de VS. Waar wordt beleden dat de instellingen moeten internationaliseren, waarvoor uitvoerige nota’s zijn geschreven en, al dan niet in het kader van het HOOP, beleid is gemaakt, lopen diezelfde instellingen echter tegen juridische obstakels op, die in beleidsstukken nooit aan de orde kwamen. Er staat dan ook geen wetgeving op stapel die met een samenhangende visie de bakens verzet.

Wettelijke taak en nevenvestiging

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) integreerde in 1992 de Wet op de Open Universiteit van 1984, de Wet op het wetenschappelijk onderwijs van 1986 en de Wet op het hoger beroepsonderwijs ook van 1986, en liet het monopolie van de OU in stand in het centrale artikel dat de doelstelling van de onderscheiden typen van instellingen voor hoger onderwijs wettelijk regelt: artikel 1.3 WHW. In lijn hiermee werd in artikel 7.17 WHW, voortaan ook voor de universiteiten, expliciet bepaald dat onderwijs uitsluitend kan worden aangeboden in de plaats van vestiging van de desbetreffende instelling, dan wel in een door de minister goedgekeurde nevenvestiging in Nederland. Deze wettelijke bepalingen leveren voor de universiteiten en hogescholen belemmeringen op om het onderwijs daar te brengen waar het heen kan of heen moet: bij de studenten.

Wie beide wetsartikelen, hun ontstaansgeschiedenis, en het tot nu toe gevoerde beleid naast elkaar legt, kan slechts concluderen dat formeel alleen de Open Universiteit wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs in de vorm van afstandsonderwijs mag verzorgen. Omdat een soortgelijke zinsnede voor universiteiten en hogescholen ontbreekt, en artikel 7.17 WHW de reguliere universiteiten en hogescholen veroordeelt tot hun plaats van vestiging of hun toegestane nevenvestiging, moet de regel gelden dat zij geen afstandsonderwijs mogen verzorgen. Het overschrijden van de landsgrens vormt een nog hogere horde; de buitengrenzen van Fort Europa zijn vrijwel onneembare kasteelmuren.

Deze regels zijn uit de tijd, zelfs gevaarlijk voor de ontwikkeling van Nederlandse hoger onderwijs en de Nederlandse kenniseconomie. Het verhindert een gezonde internationalisering van het hoger onderwijs en een optimaal gebruik van digitale onderwijsmiddelen; het stopt de ontwikkeling en de export van teleleren of maakt het op zijn best risicovol. En er is meer slecht nieuws.

Bama en accreditatie

In de toekomst zal blijken dat de invoering van bachelor- en mastergraden en het accreditatiesysteem niet bijdragen aan sterke Nederlandse universiteiten en hogescholen op het internationale speelveld. Een internationale graad klinkt weliswaar goed, maar daarin had de WHW al in 1992 voorzien.
Een probleem vormt wel de hordeloop over achtereenvolgens een “toets nieuwe opleidingen” door de Nederlandse Accreditatie Organisatie (NAO) op basis van artikel 5a.12 WHW, en de “volle” toets op een doelmatige taakverdeling van onderwijsaanbod tussen instellingen door de minister, op basis van het nieuwe artikel 6.2 WHW.

Het ontmoedigingseffect gaat dieper. De staatssecretaris stelt tijdens een congres over internationalisering: “hogescholen en universiteiten moeten door samenwerking minder, maar betere opleidingen gaan aanbieden.” Dit terwijl de instellingen eindelijk zover waren dat zij mee gingen doen in een internationaal al decennia bepleite dynamisering en diversificering van onderwijsaanbod. Ondertussen kan niet worden gezegd dat de afgelopen jaren door de overheid al te veel is geïnvesteerd in de kwaliteit van het onderwijs, noch in de randvoorwaarden daarvoor. Ook niet kan worden volgehouden dat de samenwerking tussen universiteit en hogeschool waarop de beleidsmakers zetten - die al lang aan de gang is, maar waarbij het tempo zich niet laat dwingen - automatisch beter onderwijs oplevert. Evenmin, en ook niet dat accreditatie van individuele opleidingen door een zbo-achtige organisatie, een betere onderwijskwaliteit oplevert dan het zojuist verlaten éénhorden-systeem dat ook als “accreditatie”, maar dan alleen van rijkswege, is te definiëren.

Macro-doelmatigheid

Wie het nieuwe artikel 6.2 WHW - en artikel 6.5 - goed leest, ziet dat het argument dat een opleiding de internationale concurrentiepositie versterkt, alleen negatief, en nooit positief, in de beslissing van de minister kan meewegen. Anders gezegd: een opleiding die alleen of in aanmerkelijke mate is gericht op de internationale onderwijsmarkt, moet de minister per definitie - als strijdig met een doelmatige taakverdeling tussen (Nederlandse) instellingen - als ondoelmatig kwalificeren, waardoor deze opleiding niet (meer) mag worden opgenomen in het CROHO. Een voorbeeld waarin - zoals Ad Geelhoed het recent uitdrukte - de Tweede Kamer is opgetreden als Raad van de Gemeente Nederland. Het belang van de individuele instellingen om goed toegerust te zijn voor competitie en concurrentie op de internationale onderwijsmarkt, is daarmee genegeerd.

De minister gaat dus in de toekomst de opleidingen weer zelf uitdelen. Het gedachtegoed van de beleids¬nota Hoger Onderwijs: Autonomie en Kwaliteit (HOAK) - de grondslag van de WHW - nog slechts enkele jaren geleden enthousiast door regering en Staten-Generaal uitgedragen, is met de artikelen 5a.12 en 6.2/6.5 WHW zonder discussie fundamenteel ondergraven. De instellingen hebben dit zonder slag of stoot laten gebeuren.

Deze omkering van deregulering veroorzaakt kostprijsverhogingen, vertraging en inhoudelijke ontmoediging bij de ontwikkeling van nieuw onderwijs. Er zal regelmatig een veelbelovend kasplantje voortijdig worden ontworteld. Dit tijdsintensieve en vooral ambtelijke proces, zal geen kwaliteitsimpulsen geven, maar hooguit het glossy karakter van ingediende plannen verhogen. Wel worden er middelen verbruikt, die beter kunnen worden besteed aan het ontwikkelen, verkopen en verzorgen van nieuw en exportrijp onderwijs en onderzoek.

Naar publicatielijst 1 2 - Next Naar boven

View Peter Kwikkers's profile on LinkedIn

HO-Management

De WHW in de toekomst