Organisatierecht en het bestuur van onderwijs

Sommigen vinden dat raden van toezicht in het onderwijs last hebben van onzekerheid en daardoor in de kramp raken, maar dat er geen reden is om zenuwachtig te worden. Anderen vinden dat de uitglijders waarover we in media lezen niet representatief zijn voor de kwaliteit van de beroepsgroep van bestuurders (met belangenvereniging en al).

Het zijn juist redenen om nerveus te zijn. De optimisten ontkennen dat er sprake is van systeemfouten in de vormgeving van de checks and balances in de bestuursorganisatie in wetgeving en interne regels. Het zelfreinigend vermogen in de publieke sector schiet tekort. Er is sprake van een falend systeem dat oorzaak is van bestuurderscrises en het is niet voldoende als onderwijsbesturen de toch al nietszeggende governancecode een beetje aanpassen en voor de zoveelste maal beterschap beloven. Het advies van de Onderwijsraad (Publieke belangen dienen) en de governancebrief van Bussemaker/Dekker van 19 april 2013 (Versterking bestuurskracht onderwijs), doen vrezen dat er aan het organisatierecht in het onderwijs niets zal verbeteren. De conclusie van criminologe Halsema in de Amarantis-zaak is teken aan de wand. Bestuurders zouden “niet onwettig maar wel onwenselijk” hebben gehandeld. Deze ‘vrijspraak’ van de commissie Halsema was materieelrechtelijk onjuist en wekt geen vertrouwen in haar rapport over openbaar bestuur dat na de zomer 2013 verschijnt.

Het fundament voor goed bestuur ligt niet in toezicht (achteraf), maar in organisatierecht (vooraf): de checks and balances, de bestuursorganisatie, zeggenschap en medezeggenschap, de organisatie van tegenspraak. In Nederlandse onderwijsinstellingen – raden van toezicht en van medezeggenschap, colleges en staven – ontbreekt het voorts aan gedegen kennis van de bestuursrechtelijke, organisatierechtelijke en onderwijsrechtelijke kanten aan onderwijsbestuur. De bewindspersonen denken te volstaan met de dweil van de interventieladder, maar zij laten als Hendrik Haan de kraan open staan. Hun voorstellen zijn zowel juridisch soft, moeilijk uitvoerbaar, als centralistisch. De door hen gewenste ‘aanwijzigingsbevoegdheid’ is een probleempaard achter de wagen. Zij vinden het eng om een wettelijk instemmingsrecht op de instellingsbegroting (motie Van Meenen/Smits) of de verplichting van een student-assessor (motie Klaver c.s) in te voeren. Terwijl – of omdat – dit de meest simpele, goedkope, preventieve èn effectieve instrumenten zijn. Het budgetrecht betekent bijvoorbeeld niet dat het medezeggenschapsorgaan medeverantwoordelijk wordt voor het bestuur en evenmin dat hij het college dan niet meer zou kunnen controleren. De minister zou dienen te weten: het Parlement controleert de regering èn heeft budgetrecht. De andere misvatting van haar is dat de medezeggenschapsraad nu zelfs helemaal geen controlerend orgaan is.

Zo wordt de kans op het aanbrengen van preventieve evenwichten in de bestel- en bestuursorganisatie niet aangegrepen. In de juridische vertaling van een visie op openbaar bestuur, is innovatie noodzaak. De hoop is gevestigd op de Tweede Kamer.

Naar publicatielijst Naar boven

View Peter Kwikkers's profile on LinkedIn

HO-Management

De WHW in de toekomst